Het denkbeeld van de driegelede maatschappijstructuur, zoals dat door Plato en Aristoteles reeds in de vierde eeuw voor Christus ten behoeve van het besturen van de stadstaat Athene werd ontwikkeld, doet nog steeds opgeld. We gaan hierop in, omdat het ons helpt te begrijpen wat de positie van ondernemingen is binnen de samenleving met de van nature daarbij behorende stuurprincipes.
De kardinale deugden, zoals Plato die aan het denkbeeld toevoegde, zijn wijsheid voor het geestesleven (wetenschap, religie, kunsten en onderwijs), moed voor het rechtsleven (wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht) en matigheid voor het economisch leven (dienstensector, handel en industrie). De vierde overkoepelende deugd is rechtvaardigheid, die de juiste verhouding tussen de andere drie betreft. Voor Plato houdt deze hoogste politieke idee in, dat alle noodzakelijke delen van de staat in harmonie verbonden zijn en ieder lid van de staat handelt in overeenstemming met zijn gaven en taken. Rechtvaardigheid is de deugd binnen een sociale context: de relaties van mens tot mens en van mens tot de gemeenschap. Aristoteles (leerling van Plato) definieert rechtvaardigheid als de vaardigheid om anderen recht te doen, waarbij hij echter wel een voorbehoud maakt: gelijken moeten gelijk behandeld worden, ongelijken ongelijk.
Drie klassieke criteria aan de hand waarvan de lusten en lasten moeten worden verdeeld of vereffend, zijn: verdienste, behoefte en gelijkheid. Aanvullend op de verdelende en vereffenende (of vergeldende) rechtvaardigheid is er de procedurele rechtvaardigheid. Dit beginsel doet geen uitspraak over de toestand die bereikt moet worden, maar over de procedure of weg, waarlangs een toestand bereikt wordt. Gedacht kan worden aan het voetbalspel. Als de procedure goed verlopen is, d.w.z. volgens de regels van het spel, dan is het rechtvaardig dat een team de finale wint en met de beker naar huis gaat.
In de afbeelding zijn enerzijds de deugden liberté, égalité en fraternité opgenomen, zoals die ook vandaag op de huidige Franse een en twee euromuntstukken zijn weergegeven. Anderzijds zijn de leidende stuurprincipes, zoals die voor de drie verschillende domeinen opgeld doen, toegevoegd. Dit zijn autonomie, democratie en hiërarchie.
Het verschaffen van deze historische context stelt ons in staat te begrijpen, dat een onderneming een orgaan is binnen het economisch leven en dat daarom het realiseren van broederschap, d.w.z. win/win-situaties en wederzijdse afhankelijkheden tussen de stakeholders in zowel het grote als het kleine, doorlopend moet worden nagestreefd. Bovendien kan worden begrepen, dat vanwege de positionering binnen het economisch leven hiërarchie het leidende stuurprincipe is en concurrentie, d.w.z. de strijd om de gunst van de klant, de drijvende kracht is.
In aansluiting op de hierboven weergegeven driegeleding van de maatschappij kan worden opgemerkt, dat voor het economisch leven de volgende driegeleding geldt.
In het centrum hiervan bevindt zich de ondernemer als bestuurder. Deze is continu actief in het evenwichtig op elkaar betrekken van de drie krachtenvelden kapitaal, arbeid en waren. Kapitaalkracht drukt zich o.a. uit in het toewijzen van middelen, het creëren van systemen en ontwikkelen van expertise. Klantkracht is een stille onzichtbare kracht; de klant is geïnteresseerd in zijn eigen proces en beoordeelt hoe een leverancier daarin van betekenis kan zijn. Zonder klanten geen organisatie. Kapitaalkracht is ‘pushing’, klantkracht is ‘pulling’. Kapitaal- en klantkracht hebben beide invloed op hoe arbeidskrachten van management en medewerkers zich tot de organisatie verhouden. We ervaren deze drie krachten in de processen.
De vierde kracht is de ondernemersfunctie. Deze is in het centrum getekend, maar behoort tot kapitaal, ofwel: geestesleven. In essentie bestaat deze bijdrage erin continu rechtvaardigheid te bewerkstelligen ten aanzien van direct en indirect bij de ondernemingsactiviteit betrokken mensen. Deze mensen vormen met elkaar ‑ vaak langdurig ‑ een gelegenheidsgemeenschap.
Geef een reactie